Historie

Stedelijk leven

Bron: Ton van der Schans

In de steden behoorde 10% van de “huizen” tot de categorie van kelderwoningen Textielarbeiders, diamantbewerkers, wevers en anderen wonen en werken in tochtige huizen en vochtige zolders in de verstikkende rook van de vuurputten. In Leiden is in 1859 een derde van de bevolking bedeeld. Het proletariaat in de steden verdient te weinig om te leven en net genoeg om niet te sterven. Het schrale loon wordt uitbetaald in bonnen waarvan via winkelnering in de winkel van de patroon slecht brood, dure suiker, smerig zout, kleding, schoeisel, bier en jenever, gekocht worden.

J. de Rek schrijft in Koningen, Kabinetten en klompenvolk over vrouw de Geus uit Rotterdam, halverwege de negentiende eeuw, de tweede stad van ons land met ruim 100.000 inwoners. Haar dagelijks werk bestond uit het ophalen van de kliekjes bij de rijken, want de varkens waren in deze tijd uit de stad verbannen. Ze woonde in een zolderverblijf met kale ramen en muren. Op een naakte vloer, geen meubilair en geen gordijnen. Ongedierte in de huizen en besteden knaagt werkelijk aan alles, inclusief de bewoners. Geen licht, verse lucht, stromend water, wc’s, verwarming, wel ongedierte, stank, overlast in een ruimte van twintig vierkante meter waar gezinnen van 6 of meer personen, leefden, aten en sliepen.

Sinds het einde van de 18e eeuw was de aardappel het belangrijkste volksvoedsel geworden. De aardappels waren een eenzijdige buikvulling, de jenever een oppepper en tegelijkertijd een verdovend middel. Achter de grachtenpaleizen liggen gore armoedewijken. Jacob Geel, onder andere bibliothecaris van de universiteit in Leiden, schreef: “Het vervloekte gemeen vee trouwt voor hun achttiende jaar, vreet aardappelen, maakt teringachtige kinderen, komt aan de armenkas en gaat bedelen”.

Na zonsondergang werd het nagenoeg volkomen duister in de stad. De enige (openbare) verlichting was de lantaarn van Jan van der Heyden, die in de 17e eeuw een olielamp (gevuld met raapolie) presenteerde die meer licht gaf, dan de tot dan toe gebruikelijke. Maar meer dan een gloeiende spijker was deze lantaarn niet. In de 19e eeuw werd deze weliswaar verbeterd, een doorbraak kwam er met de gaslantaarn in de tweede helft van de 19 eeuw. Het gaslicht werd gemaakt door steenkool te verbranden en gaf veel meer licht. (1:20) Het betekende een komt van een andere cultuur in de stad.

In 1850 maakt de nijverheid 25% van de beroepsbevolking uit. Deze komt voornamelijk in de vorm van de reeds genoemde ambachten in de steden voor. Vooral in Twente en Brabant gaat vanaf de tweede helft van de 19e eeuw de fabrieksmatige textiel- en leerindustrie de huisnijverheid vervangen. In de negentiende eeuw zijn er drie grote cholera-epidemieën.