In de loop van de volgende jaren werd aan de voorwaarden voor subsidiering van het bijzonder onderwijs meer en meer voldaan. Het eerste confessionele kabinet-Mackay (1888-1891), bestond uit rooms-katholieken en antirevolutionaire ministers. De subsidiëring van het bijzonder onderwijs kwam dichterbij. Onder bijzondere voorwaarden stelde de regering gelden beschikbaar voor het bijzonder onderwijs. In de jaren daarna werd die bijdrage stapsgewijs verhoogd. De weg werd vrijgemaakt voor de onderwijspacificatie en het censuskiesrecht werd vervangen door een iets bredere grondwettelijke basis voor het politieke burgerschap (kennis en welstand) Er kwamen steeds meer bijzondere scholen wat een effect te zien gaf, dat zich in de tweede helft van d 20e eeuw herhaalde toen de reformatorische scholen werden opgericht. De komst van steeds meer bijzondere scholen met een leerstellig karakter leidde er namelijk toe, dat de ‘christelijke deugden’ in de openbare scholen een nog minder uitgesproken invulling kregen omdat er steeds minder ‘christelijke kinderen’ naar deze school gingen, waardoor de school meer in de richting van de neutraliteit koerste. Tegen 1900 kwam de discussie over de leerplicht in een definitieve fase. De besprekingen, lang en breedvoerig, leverden in feite weinig nieuws meer op: standpunten, die al lang bekend waren, werden over en weer herhaald. De confessionelen waren tegen: ze zagen de leerplicht als een aantasting van het ouderlijk gezag door invoering van staatsopvoeding. Bovendien hadden ze gewetensbezwaren tegen hert verplicht gaan naar de openbare school, omdat er nog onvoldoend bijzondere scholen waren. Het wetsontwerp werd uiteindelijk op 20 maart 1900 op het nippertje aangenomen: 50 stemmen voor, 49 tegen. De antirevolutionair Schimmelpenninck moest het bed houden na een val van zijn paard en zieke liberaal Van Kerkwijk was met een rijtuig naar het Kamergebouw gebracht om vóór te stemmen In 1920 sloot minister De Visser de slotfase van de Schoolstrijd af. Een nieuwe Lager Onderwijswet was aangenomen, waarin de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs was gewaarborgd. Bij de grondwetswijziging van 1917 werd vastgelegd dat het bijzonder onderwijs en het openbaar onderwijs op dezelfde wijze recht hadden op financiële steun van de overheid. Bij de beroemde pacificatie van in 1917 kregen de confessionelen gelijkberechtiging op onderwijsgebied en de socialisten verzekerden zich van het algemeen kiesrecht voor mannen. Slechts één radicale-liberaal, F. Lieftinck, stemde tegen de grondwetswijzing. Met de Lager Onderwijswet uit 1920van minister J.Th. de Visser werd uitvoering gegeven aan de grondwet va 1917.