Historie

Infrastructuur

Bron: Ton van der Schans

Nederland was in het begin van de 19e eeuw te vergelijken met een ontwikkelingsland. Grote gebieden waren woest en ondoordringbaar gebied, onbewoond, er was nauwelijks een infrastructuur, de rivieren traden zeer regelmatig onstuimig en onbeheersbaar uit hun oevers en vielen ‘s zomers droog. Stormen braken regelmatig de zeedijken met alle gevolgen daarvan. Het waren rampen die zich om de paar jaar herhaalden. Het akkerland lag jaren braak en bracht daarna een schamele opbrengst op. Mensen kwamen alleen in beweging door hun benen te gebruiken.

En hoe anders zag Nederland er na een eeuw uit! De mens heeft macht gekregen over tijd en ruimte, waardoor deze een totaal andere betekenis krijgen. Aan het begin van de eeuw bestond meer dan een derde deel van ons land nog uit woeste grond. Met name de zand- en veengronden in het noorden en Brabant. Aan het eind van de eeuw is er geen woeste grond meer. In 1815 komt men door een poort de stad in en uit. Er zijn nauwelijks verharde wegen. Een eeuw later is Nederland bezaaid met kanalen en spoorwegen. De overheersende gedachte werd, dat de mens de macht van de natuur met technische middelen kon breken. In plaats van dat de natuur de mens beheerste ging de mens, de natuur beheersen. Meer dan ooit werd één van de aspecten van Huizinga’s cultuurdefinitie in de 19e eeuw werkelijkheid, namelijk cultuur is beheersen van natuur. Deze eeuw is de tijd van de grote openbare werken die het landschap en de inrichting van Nederland een totaal nieuw aanzicht zouden gaan geven. De grote rivieren worden door het aanleggen van onder andere dwarskribben en strekdammen bedwongen en tot vrienden gemaakt. De betere afwatering maakt een eind aan een langer reeks van rampen en bijna-rampen. De aanleg van nieuwe infrastructuur staat in het teken van een nieuwe economie. In de tweede helft van de 19e eeuw krijgt Nederland 23 nieuwe kanalen, waarvan de Nieuwe Waterweg in 1872 en het Noordzeekanaal in 1876 qua afmetingen en betekenis het belangrijkste waren.

De bouw van een nationaal spoorwegnet dat voor rekening van de staat werd aangelegd is van niet minder grote betekenis. Het verdwijnen van de oude wereld werd met de komst van de spoorwegen in verband gebracht. “Overal treinen, in alle steden trams! Een nieuwe wereld”(Van der Woud, p. 327). Tussen 1850 en 1890 werd het Nederlandse spoorwegnet uitgebreid van 176 tot 2674 km. De trekschuit – voor de eigen tijd een revolutionair vervoerssysteem - bereikte een snelheid van maximaal 6 km per uur. In sociaal opzicht was de trekschuit een uniek fenomeen. Verschillende groepen mensen ontmoeten elkaar en hielden een praatje met elkaar. De stoomaandrijving ijzeren schepen en treinen, introductie van de telefoon (1876) en de telegraaf veroorzaken dat een ander wereldbeeld ontstaat. Voor het eerst in de geschiedenis komen er dienstregelingen met tijden op papier te staan. Zat men in de tijd van Van Lennep uren en uren lijdzaam te wachten op een koets of de trekschuit, aan het einde van de eeuw reist men “op tijd”. De treinen hadden drie klassen die het standsbewustzijn vertegenwoordigden. De derde stand, die van de gewone man kon overigens nauwelijks de trein betalen.

De aanleg van harde (straat)wegen is eveneens een revolutie van de 19e eeuw. Voor 1850 waren er buiten Noord- en Zuid-Holland nagenoeg geen verharde wegen. Langs de veelal in particulier eigendom verkerende, onverharde wegen stonde tal van tolhekken. In heel Nederland (dus eigenlijk) Holland) waren rond die tijd alle verharde wegen bij elkaar 250 km. In 1999 bedroeg dit 117.430 km voor heel Nederland. Reizen werd voortaan rijden in plaats van wandelen. Stoomvaart ging de plaats innemen van zeilvaart. In 1900 werden in Nederland 57,4 miljoen reizigers per tram per jaar vervoerd, waarvan bijna 40 miljoen in de steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Ook deze getalsverhoudingen markeren dat Nederland een “hart” kreeg, de latere Randstad en een periferie Vanaf ongeveer 1880 werd er op rijwielen gereden. Rond 1900 waren er ongeveer 100.000 van in ons land. Omstreeks dezelfde tijd waren er 125 automobilisten. In de stad waren de meeste wegen geplaveid en er stonden straatlantaarns.