Historie

Groen in de politiek

Bron: Ton van der Schans

In de Tweede Kamer in dubbel getal op 27 augustus 1840 bijeen, drong Groen van Prinsterer op herziening van de grondwet. Toen Willem Groen sprak daar de woorden: ‘het onderwijs is on- en antichristelijk – want ook deze uitdrukking neem ik niet terug – omdat het leerstellig onderwijs in schijn uitgesloten wordt, men inderdaad een ander leerstellig onderwijs geeft, waarbij in dit onderwijs een God gepredikt wordt, die een droombeeld is van menschelijke wijsheid’. Toen Willem I in 1840 aftrad was er niets gewijzigd ten aanzien van het onderwijs. De rooms-katholieke geestelijkheid diende bij Willem II een adres in, waarin zij ‘smeekten’ om vrijheid voor het oprichten van bijzondere scholen. 12 november 1840 benoemde de nieuwe Koning een Commissie van zeven leden om de bezwaren tegen het onderwijs te onderzoeken. Rooms-Katholieke geestelijken, Groen van Prinsterer en hoogleraren zaten hier in. Drie leden van de commissie warentegen de vrijheid van onderwijs. De twee rooms-katholieke geestelijken wensten vrijheid om scholen op te richten door kerkelijke gemeenten zonder voorafgaande autorisatie door de staat. Groen wilde deze vrijheid niet beperken tot kerkelijke gemeenten, maar ook aan particulieren toestaan. Hij kwam met een geheel eigen nota, waarin hij de geest die het openbaar onderwijs bezielde, ‘ongodsdienstige godsdienstigheid ‘noemde. In deze nota pleitte Groen voor splitsing van de openbare school naar de gezindheden.