De jonge ds. G.H. kersten (1882-1948) ontwikkelde zich in het eerste kwart van onze eeuw tot leidsman van de stillen in den lande. Het betrof groepen gereformeerden met een sterk bevindelijke inslag, die tot dusver veelal in een geestelijk en maatschappelijk isolement hun weg waren gegaan. Men vond ze in de Hervormde Kerk en daarbuiten in kleine kerkverbanden, vrije gemeenten en tal van gezelschappen. Deze stillen in den lande herkenden zich niet in het neo-calvinisme van Abraham Kuyper (1837-1920), dat in deze periode de boventoon voerde. Bovendien kon een christen, zo geloofden velen van hen, zich beter niet met maatschappij en politiek inlaten. Zij gingen zonder enige organisatie hun weg. Slechts weinigen konden hun visie publiek verwoorden.De jonge Kersten benutte onder meer zijn uitgesproken journalistieke gaven om zijn geestverwanten te activeren en een samenbindende visie te geven op kerk, school en maatschappij. Tijdens zijn verblijf te Yerseke (1912-1926) werd hij hoofdredacteur van twee nieuwe bladen: "De Saambinder" (1920), het kerkelijk orgaan van de Gereformeerde Gemeenten en "De Banier" (1921), een politiek blad. Op donderdag 9 oktober 1924 geeft hij met een vraag de frontlijn aan.
Neo-calvinistisch of oud-gereformeerd?
Die vraag komt aan de orde in verband met het pleidooi van de neo-calvinisten voor de veronderstelde wedergeboorte van te dopen kinderen. Zo''n leer is onbijbels: „Historieel geloof wordt voor zaligmakend aangezien (...). Die grond is drijfzand. Die opvoeding is misleidend (...). Wedergeboorte is niet meer nodig. Waarachtige bekeering alleen goed voor Heidensche kinderen. Bevindelijk leven -"iets bijzonders"op den doolgeraakte vroomheid." Dit neo-calvinisme valt niet te slikken! Laten de leerkrachten toch hun onderwijs met oordeel bouwen op de oude gereformeerde leer. „Zoo willen wij wel Oud-Gereformeerd zijn, niet als kerkengroep, maar als richting, door duizenden in den lande van alle kerkelijke kleur nog gevormd; en valt ons de keus Neo-Calvinistisch of Oud-Gereformeerd nier zwaar. De Heere doe meer en meer de oude waarheid onder ons volk herleven." Van het uitdragen van de oude, gereformeerde leer in kerk, school en politiek verwachtte hij in deze jaren - onder beding van Gods zegen - niet minder dan de reformatie van het volksleven.
Vroege bekering en roeping
Gerrit Hendrik Kersten (1882-1948) was de zoon van een opperwachtmeester bij de cavalerie te Deventer, die zich later in Den Haag vestigde als boekhouder. Het gezin kerkte in Deventer bij de Gereformeerde Kerk (A-richting), maar voegde zich in Den Haag bij de Gereformeerde Gemeente onder ''t kruis. Daar werd de jonge Henri door de Heilige Geest krachtig overtuigd van zonden. De prediking van de vaderlijke ds. C. Pieneman (1863-1912) gebruikte God om de jongen tot volle ruimte te brengen: „Toen ik veertien jaar oud was, sneed de Heere mij van mijn eigen leven af en mocht ik in Christus een verzoend God ontmoeten. Toen ben ik op mijn knieën voor mijn bed gezonken en ''s morgens lag ik daar nog. Daar staat in Ps. 36: "Een volle beek van wellust maakt hier elk in liefde dronken." Toen hij zestien jaar was, legde hij belijdenis des geloofs af. Daarna nam hij met zijn moeder, een geoefende christin, deel aan de viering van het Heilig Avondmaal. In deze tijd werd hij tijdens een ziekte ook geroepen tot het ambt van dienaar des Woords met de woorden uit Jes. 40:1 en 2: "Troost, troost mijn volk..." Na een korte loopbaan als onderwijzer in Den Haag en als oefenaar te Meliskerke werd hij in 1905 in dit Walcherse dorp op de leeftijd van 23 jaar tot predikant bevestigd.
De Vereniging van 1907
Als predikant van de kruisgemeente van Meliskerke deed de jonge predikant bijna elke zondag "een derde beurt" in een Ledeboeriaanse Gereformeerde Gemeente op Walcheren. Dat paste in de langzaam op gang komende toenadering tussen beide kerkverbanden, die zich sinds 1902 begon af te tekenen. Met een voor een jongeman van zijn leeftijd ongewone tact en bekwaamheid ontwikkelde hij allerlei initiatieven om het samengaan van de Kruisgemeenten en de Ledeboeriaanse gemeenten te bevorderen. Anderen wist hij daarvoor te winnen. Voor hem was het gescheiden optrekken van broeders van hetzelfde huis zonde tegen de Koning van de Kerk. We hebben te staan naar een nadere openbaring van de institutaire eenheid van de kerk van Christus. Om de uiterst gevoelige kwestie van het verschil in psalmberijming tussen beide kerkverbanden te kunnen overbruggen, gaf hij vorm aan een praktische oplossing, die tot volle overeenstemming leidde. Juist daarom was het onverwacht afhaken van ds. L. Boone met zijn gemeente en enkele andere groepen, één dag voor de gezamenlijke synode in oktober 1907, een donkere schaduw op het geheel. Het feit echter, dat het nieuwe kerkverband zonder voorbehoud de Dordtse Kerkorde als regel voor het kerkelijke leven aanvaardde, betekende voor de jonge ds. Kersten een overwinning op het individualisme, dat in de negentiende eeuw zo veel versplintering en verdriet had gebracht: „De persoonlijke ervaring van Gods kinderen moest den doorslag geven in de bespreking der kerkelijke zaken. Anderen vereenigden zich met zulke uitspraken niet. Men tastte in het donker, en twistte, haalde soms uit het graf, die juichen voor den troon, en... dreef door wat dikwijls niet recht was, omdat men zich niet regelde naar het beschreven recht van Gods kerk."
" Ik kan niet anders..."
Het nieuwe kerkverband bleef worstelen met een groot gebrek aan predikanten. Met het oog daarop ontvouwde Kersten in "De Saambinder" in juni 1923 een plan om ƒ 30.000,— bijeen te brengen voor de stichting van een Theologische School. Tot dan toe werden alleen mensen met buitengewone gaven door de kerkelijke vergaderingen als predikant aanvaard. Bij het onderzoek moest men in staat zijn om na een voorbereiding van een half uur uit het hoofd een preek te houden over een opgegeven tekst. Wie dat niet kon, werd afgewezen. Bij opleiding zou echter kunnen blijken dat God zo''n persoon zonder singuliere gaven toch in Zijn wijngaard wilde gebruiken. Alle bezwaren van de Ledeboerianen na ds. L.G.C. Ledeboer en van een man als ds. E. Fransen in de Kruisgemeenten tegen "een domineesfabriek" bleken nog springlevend te zijn. De giften begonnen binnen te stromen, maar ook kwam er een officiële kerkelijke oppositie. Grote tegenstellingen werden zichtbaar. Ds. Kersten bleef in een reeks van 64 artikelen, geschreven in een zeer directe een aansprekende stijl, zijn opvatting verdedigen: een kerk zonder een goede opleiding van studenten kan niet gereformeerd worden genoemd. Tijdens de botsing van de meningen nam hij zich zelfs voor om de Gereformeerde Gemeenten te verlaten als de School er niet zou komen. Op 9 april 1925 schreef hij: „Geheel mijn inzicht verschilt van hen, die maar lijdelijk neerzitten. Eigenlijk is het de oude kamp der Geref. Beginselen met die der independenten. Ik wil niet scherp zijn, doch het heil der kerk, zoo ik het zie, dringt mij, en liever word ik verslagen en ga ik heen, dan dat ik verloochen, wat mijn innerlijke overtuiging is. Ik kan niet anders, al bleef ik alleen over." Ruim vijf weken later aanvaardde de Synode de ƒ 30.000,— benoemde ds. Kersten tot docent aan de nieuwe Theologische School en stelde een Commissie van Toezicht of Curatorium in om de zaak gestalte te geven.
Geen Chinese muur
Kenmerkend voor de stillen in den lande omstreeks 1910 was het feit, dat in tal van plaatsen de ouders voor hun kinderen de voorkeur gaven aan de openbare school boven de christelijke school, als die in Kuyperiaanse handen was. Daarbij gebruikte men het motto "Beter geen godsdienst dan een verkeerde godsdienst."
De jonge Kersten heeft deze benadering met alles wat in hem was bestreden. In toespraken over het onderwijs keerde hij zich bij herhaling tegen degenen die "een Chinese muur om de kerk" bouwden en een onaanvaardbare scheiding aanbrachten tussen kerk en samenleving. De openbare school is niet neutraal, maar een plaats waar het ongeloof wordt gezaaid! Van enige samenwerking met "de zielen misleidende Neo-Gereformeerden" kan evenmin sprake zijn. Alleen het stichten van "eigen scholen" blijft als mogelijkheid over. De oude belijdenis dringt ertoe. Daarvoor zette hij zich in met andere predikanten.
In 1913 opende hij de school te Borssele met de woorden: "Nu hebt Gij degenen die U vrezen, een banier gegeven om die op te werpen, vanwege de waarheid" (Ps. 60:6). Daarmede werd het diepste motief van zijn optreden verwoord.
Scherp onderkende hij dat de Lager-onderwijswet van 1920 nieuwe mogelijkheden tot schoolstichting bood. Ze werden door hem optimaal benut. Toen de wet nog niet was aanvaard, waren zijn contacten met de ambtenaren reeds zo intensief, dat hij schoolbesturen kon informeren over het rentepercentage dat de overheid zou vergoeden als men zelf voor het stichtingskapitaal zou zorgen in verband met bezwaren tegen verzekering. Hij ging persoonlijk op audiëntie bij minister dr. J.Th. de Visser om problemen te bespreken. Op 4 januari 1921 kwam te Krabbendijke op zijn initiatief een landelijke organisatie tot stand: de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs. In de praktijk was ds. Kersten tegelijk voorzitter, secretaris en belangenbehartiger bij de overheid. Hij wàs decennia achtereen de VGS!
Een staat met de Bijbel
De jonge Kersten was ook de stuwende kracht achter de oprichting van de SGP in 1918. Voor die tijd steunden de stillen in den lande - als ze al stemrecht hadden - meestal de liberalen of wezen ze principieel elk politiek optreden af Door het optreden van Kersten werden zij voor het eerst tot een gereformeerd politiek besef gebracht. De SGP werd hun politieke gestalte. De nieuwe interkerkelijke partij zette zich in voor een staat met de Bijbel. Kersten zelf werd in 1922 de eerste afgevaardigde. Zijn welsprekendheid, zijn praktische betrokkenheid en zijn scherpe kritiek op de rechtse coalitie, gaven hem in korte tijd grote naamsbekendheid. Men sprak in het hele land over de Kersten-partij. Hij kritiseerde met name uiterst fel de ARP, al wist hij daarbij niet altijd persoon en zaak voldoende te scheiden. De partij van Kuyper en Colijn liet na om ongeloofspropaganda te verbieden en deed zo te kort aan Gods eer op publiek terrein. Bovendien zei men te stoelen op één wortel des geloofs met Rome. Zo''n coalitie moest naar het inzicht van de SGP-er verdwijnen. Dat werd werkelijkheid toen in de nacht van 10 op 11 november 1925 -"de nacht van Kersten"- een amendement van hem en ds. P. Zandt werd aanvaard om het gezantschap bij de paus niet langer meer te financieren. Het kabinet-Colijn viel. De sterke verwachting van ds. Kersten dat de reformatie van het volk nu zou doorbreken en zou leiden tot een geheel nieuw politiek bestel ging echter niet in vervulling.
Blijvende betekenis
De blijvende betekenis van ds. Kersten kan niet gemakkelijk worden overschat. Hij corrigeerde de eigen kring, bakende af naar buiten en gaf samenbindende doelstellingen aan. De oude, gereformeerde leer heeft betekenis voor het héle leven. Een vergeten volksdeel bracht hij tot een nieuw kerkelijk, maatschappelijk en politiek bewustzijn. De stillen in den lande hadden een herkenbare gestalte gekregen. Na 1925 kwam daarbij nog zijn invloed als theologisch docent en dogmaticus. Zijn prediking was zeer velen tot zegen. Hij wist zeer te waarderen wat de Heere in het eigen kerkverband had geschonken. Tegelijkertijd bleef hij bereid om samen op weg te gaan met allen die wilden leven uit de erflating van Reformatie en Nadere Reformatie. Evenals hij zien we in de situatie van vandaag uit naar een door God geschonken herhaling van "1907".